Nikolaas Demoen

Expo #6 - Positie kiezen

De vraag naar de positie en de rol van het kunstwerk en de kunstenaar staat centraal in het oeuvre van Nikolaas Demoen. Een eensluidend antwoord hoeven we van deze kunstenaar niet te verwachten, eerder een reeks verstilde, poëtische beelden. De persoon van de kunstenaar blijkt namelijk steeds weer te verdwijnen in de zowel speelse als weemoedige maskerade die het kunstwerk is. In het geduldig maar aanhoudend aftasten van een wereld die voor het grootste deel een mysterie blijft, is de kunstenaar ook voor zichzelf een onbekende. Demoen presenteert twee ‘zelfportretten’. In beide toont hij zichzelf in liggende positie, tegelijk ongrijpbaar en kwetsbaar.

In Living Painting wordt een bovenaanzicht op een wand geprojecteerd: terwijl we vertrouwd zijn met een dergelijke operatie wanneer het een huizen- of stadsplan betreft, genereert het bij de afbeelding van een menselijke figuur een vervreemdend effect. In de Veurnse Sint-Walburgakerk hangt een 17de-eeuws schilderij van Sint-Idesbald, kanunnik van Sint-Walburga en derde abt van de Duinenabdij, gestorven in 1167. In november 1623 werd zijn ongeschonden lichaam onder het puin van de inmiddels verwoeste abdij aangetroffen. De voorstelling van het dode lichaam vertoont opvallende overeenkomsten met dit levende schilderij.

 

Expo #1 - Constructies

In de kamer van Nikolaas Demoen (1965), op het eerste verdiep, treffen we een aantal ranke tafeltjes aan. Op een onderstel van aluminium is meestal een houten tafelblad en hier en daar een rubber flap gemonteerd. De tafeltjes zijn van diverse hoogte en bezitten een sculpturale kwaliteit, maar fungeren tevens als sokkel voor catalogi. Die laatste hebben als kenmerk dat ze klein, dun, zwart-wit en onmiskenbaar verouderd (want van voor het digitale tijdperk) zijn. Gloeilampen, met stopcontacten verbonden via lange textieldraden, belichten de boekjes. Ze nodigen uit tot aandachtig kijken naar onooglijke reproducties. En dan: La Peinture Italienne. Omhoogkijkend, kin omhoog, voel ik me voor even kind, vreemd verwant met deze hoog- en fijnpotige tafel. In de ene hoek van de kamer hangt een tekening, met meetlat en stift getrokken. Rode lijnen fungeren als ingekaderde achtergrond voor een postkaartje van een door Holbein geschilderd damesportret en een foto van L’homme qui marche, de sculptuur waarmee hij de euvele moed had in de voetsporen te treden van Rodin, Matisse en Giacometti. Op het tapijt ligt een pluk rode losse eindjes. In de andere hoek tref ik een stapel ontzettend grote handschoenen en een stok met een rubber slab en een gestempeld ovaal masker aan, dat zich tegen muur en plafond aan vleit. Die vormen vermoedelijk een zelfportret.